Sterven is verliezen
De Franse dichter Edmond Haraucourt schreef eens: ‘Weggaan is een beetje sterven. Dat is sterven aan wat men liefheeft’. Hij bedoelde daarmee dat je iets van jezelf verliest wanneer je achterlaat wat dierbaar is. Net als de mens, rouwen veel diersoorten als ze een soortgenoot verliezen. Sterven of doodgaan is voor een dier en de familie nadelig. Toch is doodgaan nodig voor de voortgang van het leven. Is een plant of dier eenmaal dood, dan gaat het leven daarmee verder. Hoe zit dat precies?
De een zijn dood is de ander zijn brood
In de achtertuin vind je ze, dieren die leven van dode dingen. Regenwormen, pissebedden en andere bodemdieren zijn de stofzuigers van de natuur. Ze ruimen dode resten van planten en dieren op, zonder dood geen leven. Ook schimmels leven van dood materiaal. Zij breken af wat de stofzuigers laten liggen. Poep, haren, huid en botten, alles wordt omgezet tot bouwstoffen waar planten weer van leven. Het is eten en gegeten worden, een voortdurende kringloop.
Zwakkelingen verdwijnen
In de natuur worden altijd meer jongen geboren dan kunnen overleven. Jonge dieren gaan bijvoorbeeld dood omdat ze niet genoeg voedsel krijgen. Denk maar aan een nest met jonge vogels. De ouders vliegen af en aan met voedsel. De hardst piepende individuen krijgen het meest. Zwakkere jongen piepen minder hard en krijgen minder te eten. De zwakste krijgen bijna niets en worden soms zelfs uit het nest gegooid. Dat is natuurlijke selectie: individuen die het best zijn aangepast aan hun omgeving overleven, de zwakste gaan dood en verdwijnen. Dat is wreed, maar zo blijven de dieren over die, net als hun ouders goed, zijn in voedsel zoeken en veilig blijven voor roofdieren. Zij zullen zelf ook succesvol worden om jongen groot te brengen. Het verdwijnen van zwakke individuen is dus goed voor de soort, die blijft bestaan met de best aangepaste individuen.
Leven gaat altijd door
Soms veranderen omstandigheden snel en ingrijpend, zoals tienduizend jaar geleden toen er mammoeten in Nederland leefden. Het werd plotseling warm en het ijstijdlandschap veranderde in een modderpoel. Struiken en bomen vervingen het gras. Mammoeten konden zich niet aanpassen en stierven uit, de soort hield op te bestaan. Het hele ecosysteem veranderde. Daardoor kwam er ruimte voor andere soorten grote dieren zoals edelhert en eland. Edelherten en elanden vinden nattigheid prima. Ook eten ze bijna alles dat groen is. Heel handig om te overleven in de veranderende omstandigheden na de ijstijd. Het uitsterven van de mammoet was een voordeel voor het edelhert en eland. Hun leven ging na de ijstijd wel door.