De chemische oorlogvoering van planten tegen insecten – het aanmaken van gifstoffen – is veel minder opvallend maar komt veel voor. Een fraai voorbeeld daarvan zie je bij allerlei bomen verwant aan de kers, zoals de Amerikaanse vogelkers en laurierkers. Deze bomen maken in hun blad blauwzuur aan – dat ruikt best wel lekker naar bitterkoekjes (wrijf maar eens een blad fijn) – maar is niet gezond om op te eten. Planten met gifstoffen worden door de meeste insecten met rust gelaten. In de evolutie zijn er vaak ook insecten ontstaan die wel tegen die bepaalde gifstoffen kunnen. Vaak specialiseren ze zich dan op die plant. Er zijn zelf insecten die er juist heel handig gebruik van maken. Ze slaan die gifstoffen op in hun eigen lijf waardoor ze zelf giftig worden voor andere beesten. Om dit kenbaar te maken hebben die giftige insecten vaak felle kleuren. Een mooi voorbeeld daarvan is de rups van de Jacobsvlinder die het gif van Jacobskruiskruid in zijn lijf opslaat en dat kenbaar maakt met zijn felgele strepen.
Kieskeurige eters
In Nederland komen meer dan 7.000 soorten insecten voor die van planten leven. Dat gaat om beesten die blad, stengel of zaden eten, dieren die het sap uit planten zuigen en allerlei insecten die van de nectar en stuifmeel van bloemen snoepen. Sommige van die dieren zijn helemaal niet kieskeurig: ze eten van allerlei kruiden, struiken en bomen. De meeste hebben echter wel een duidelijk voorkeur of zijn zelfs hele kieskeurige eters. Veel soorten zijn zelf helemaal gebonden aan één soort plant. Net zoals de panda alleen bamboe eet, heb je veel insecten die alleen maar eik, wilg of paardenbloem eten. Het is zelf nog erger: vaak lusten ze alleen maar één deel van een plant die precies op de juiste plek moet staan. Zo eet de rups van de bruine eikenpage, een zeldzame vlinder, alleen blaadjes van kleine eikjes die in de zon staan.
Planten verdedigen zichzelf
De reden voor die kieskeurigheid is dat insecten en planten doorlopend in strijd zijn met elkaar. Voor planten is het natuurlijk niet fijn dat ze worden opgegeten. In de loop van de evolutie zijn er bij planten daarom allerlei aanpassingen ontstaan die vraat door insecten tegen gaan. Zo hebben ze stekels en haren gekregen zodat insecten minder makkelijk op ze kunnen lopen. Ze verstevigen hun bladeren waardoor ze minder eetbaar zijn. Misschien wel het belangrijkst: maken ze allerlei stoffen aan die giftig zijn. Die stekels heb je vast zelf ook wel eens opgemerkt; bramen en brandnetels zijn daar mooie voorbeelden van. De stekels werken vooral tegen zoogdieren en minder tegen insecten. Wat wel werkt tegen insecten, is de sterke beharing van allerlei planten – als je klein bent is het lopen en eten van een harig oppervlak een grote uitdaging. Stevigheid, een andere verdediging van planten tegen insecten, kan je ook makkelijk overal om je heen zien. Zo zijn jonge eikenblaadjes frisgroen en best sappig, maar zodra ze ouder worden verstevigen de bomen de bladeren waardoor ze hard en taai worden.
Rupsen die alleen viooltjes lusten
Terug naar de keizersmantel. De volwassen vlinders hebben nectar nodig die ze met hun lange tong uit de bloemen van de vlinderstruik halen. Maar die nectar kunnen ze ook uit heel veel andere bloemen halen. Nu is het zo dat bij de meeste insecten die van planten leven, de jonge stadia het kieskeurigst zijn. Bij de keizermantel is dat de rups. Als we opzoeken wat de rups nodig heeft wordt alles opeens duidelijk: ze eten viooltjes. Het gaat om viooltjes die in bosranden staan met de juiste hoeveelheid licht en de juiste vochtigheid. Best wel kieskeurig dus. Dat verklaart waarom deze vlinder zo zeldzaam is.