Soms komen dieren naar de stad toe om voedsel te vinden. De sachembij bijvoorbeeld. Hij eet longkruid en dat vindt hij veel in de stad. Het groeit in tuinen, maar ook in parken en bermen.
In de stad is voor veel soorten een klein plekje en voedsel te vinden. Tuinen zijn hiervoor heel belangrijk. Menno Schilthuizen is evolutiebioloog bij Naturalis en vertelt dat tuinen sterk van elkaar verschillen, waardoor overal weer andere dieren leven. “Tuinen zijn belangrijk voor vogels en zoogdieren, maar vooral voor insecten. Sommige insecten vormen in één tuin een hele populatie. De ene tuin is geschikt voor mieren, de andere is geschikt voor lieveheersbeestjes.”
Opgesloten in de stad
Sommige diersoorten waren er al voor er een stad was. De stad is om ze heen gebouwd. Hun leefgebied werd ingesloten door gebouwen en veranderde in een park. Dit gebeurde ook met het Haagse Bos. Voordat Den Haag gebouwd werd stond op die plek een duinbos. Toen Den Haag groeide sloten gebouwen een deel van het bos in. In het Haagse Bos leefden veel soorten kevers voordat Den Haag bestond. Vele daarvan zijn er nu nog steeds.
Voedsel zoeken
Ontsnappen
Mensen houden allerlei dieren als huisdier. Misschien heb jij zelf wel een kat, hond, cavia of parkiet. Huisdieren kunnen ontsnappen. Soms overleeft zo’n ontsnapte soort onverwacht goed in de stad. De halsbandparkiet is ook zo’n ontsnappingskoning. In veel steden zijn parkieten ontsnapt of losgelaten en vliegen daar nu vrolijk en vrij rond.
Liften
Weer andere diersoorten zijn met mensen meegelift naar de stad. In veel tuinen staan planten uit andere landen. Die planten komen van over de hele wereld en dragen soms insecten met zich mee. Snuitkevers liften bijvoorbeeld mee met struiken die vanuit Italië naar Nederland komen.