Machines in de stad produceren veel warmte. Stenen nemen die warmte op en koelen maar langzaam af. Daardoor is het in de stad warmer dan erbuiten. Mieren die in de stad leven kunnen beter tegen warmte dan mieren die ergens anders leven. Als het erg warm is gaan mieren buiten de stad dood. In de stad blijven ze iets langer in leven. Ook tuinslakken in de stad kunnen beter tegen warmte. Ze hebben lichtere huisjes dan slakken buiten de stad. Lichtere huisjes weerkaatsen meer licht en nemen minder warmte op. Zo raken slakken in de stad minder snel oververhit.
Verstening
In de stad is veel steen. Planten kunnen zich daardoor minder goed verspreiden. Zaadjes kiemen niet op asfalt. Planten in de stad verspreiden zich soms anders dan erbuiten. Paardenbloemen hebben in de stad zwaardere pluisjes dan erbuiten. Zwaardere pluisjes vallen dichterbij de moederplant. Dit is handig, want onder de moederplant is vruchtbare grond en verderop in de stad vaak niet. Plantenonderzoeker Barbara Gravendeel onderzoekt planten in de stad, waaronder de paardenbloem. “Ik zoek uit waarom sommige soorten zich in de stad thuis voelen. Ik vind het interessant om met museumcollecties terug in de tijd te kijken, om te onderzoeken hoe soorten veranderen.”
Lawaai
In de stad is veel geluid. Luister maar eens goed. Je hoort altijd wel een ronkende auto, pratende mensen of een zoemende koelkast. Lawaai is lastig voor dieren die elkaar moeten horen. Vogels met een lage stem horen elkaar minder goed in de stad. Koolmezen zingen daarom in de stad een toontje hoger dan buiten de stad.
Licht in de nacht
In de stad is veel licht, ook in de nacht. Dit heeft invloed op sommige dieren. Stadse zangvogels zijn eerder wakker dan zangvogels in het bos. Ook nachtvlinders hebben zich aangepast aan het vele licht in de stad. De kardinaalsmutsstippelmot die in de stad leeft is minder gevoelig voor licht dan buiten de stad. Buiten de stad gebruiken nachtvlinders maanlicht om te weten waar ze naartoe moeten. Als ze dat in de stad doen, vliegen ze tegen hete lampen aan.
Vervuiling
Doordat in de stad veel mensen bij elkaar wonen, is er ook erg veel afval. Dit zijn resten van voedsel, maar ook plastic, gifstoffen of zware metalen. Dieren kunnen ziek worden als ze deze stoffen binnenkrijgen, maar er zijn ook soorten die daar weinig last van hebben. Stadsduiven hebben bijvoorbeeld donkerdere veren, die zware metalen vasthouden. Zo worden ze minder snel ziek. Er zijn zelfs dieren die afval gebruiken. Vogels gebruiken regelmatig plastic om een nest te maken.