Op de basisschool trok ik er al op uit om vogels en planten te bekijken. Ik kwam er achter hoeveel verschillende soorten er zijn. Ik vroeg me af hoe die ontstaan zijn en waarom ze zo verschillend zijn. Met mijn onderzoek kan ik daar een tipje van de sluier van oplichten. Dat is heel spannend.
Ik wil dat ook graag delen met andere mensen die er niet in hun werk mee bezig zijn. Heel veel mensen zijn geïnteresseerd in de natuur en de wereld om zich heen. Voor hen schrijf ik boeken en geef ik lezingen. Zo probeer ik het onderzoek toegankelijk te maken voor anderen.
Wat doet een evolutiebioloog?
Ik onderzoek hoe dieren en planten veranderen als ze in een nieuwe omgeving leven. Die nieuwe omgeving is bijvoorbeeld een stad. Hoe veranderen dieren en planten zodra ze in een stad terecht komen? Ik onderzoek dat bijvoorbeeld bij slakken. De kleur en vorm van slakkenhuizen zijn soms anders in de stad dan er buiten. Ook kijk ik naar insecten en naar welke planten ze eten. Soms komt er een nieuwe plantensoort in de omgeving terecht en eten insecten daarvan. Hun eetgedrag verandert.
Mijn collega’s en ik onderzoeken niet alleen kleur of gedrag, maar zoveel mogelijk eigenschappen van soorten op verschillende plekken op de wereld. We kijken naar veranderingen over miljoenen jaren, maar ook naar heel snelle veranderingen. Kleine veranderingen, zoals bij de slakken, kun je zelf ook zien.
Waarom ben je onderzoek gaan doen?
Hoe onderzoek je de verandering van soorten?
Het is aan de ene kant heel makkelijk. Dieren en planten in de stad zijn soorten die je overal om je heen ziet. Alle soorten die je in de stad tegenkomt zijn bezig zich aan te passen aan de omgeving of hebben dat al gedaan. Bijvoorbeeld de stadsduif, de rat of de paardenbloem. De stad is heel anders dan de natuurlijke leefomgeving van deze soorten. Je kunt een soort uit de stad op uiterlijk en gedrag vergelijken met die van het platteland of uit het bos.
Als het gedrag van een dier in de stad anders is dan buiten de stad, kan dat aangeleerd zijn. Een vos in de stad kijkt bijvoorbeeld eerst naar links en rechts voor hij oversteekt. In het bos doet hij dat niet. Maar verandering in eigenschappen ontstaan ook door veranderingen in het DNA. Bepaalde eigenschappen zorgen ervoor dat een dier of plant beter overleeft in de stad dan in het bos.
Hoe weet je of een eigenschap is aangeleerd of het DNA is veranderd?
Dit kun je onderzoeken door proefnemingen. Dat is wel ingewikkelder. Er zijn bijvoorbeeld onderzoekers die zaden van paardenbloemen verzamelen in en buiten de stad. In het laboratorium laten ze die zaden dan uitgroeien tot volwassen planten. Dit doen ze voor beide zaden op precies dezelfde manier. Dan wordt gekeken of er verschillen te zien zijn. Omdat ze tijdens het onderzoek in dezelfde omgeving groeien, moeten die verschillen wel door het DNA komen.