Stevige vinnen
De botjes waren stevig genoeg om Tiktaalik te dragen. Dat is nodig, omdat hij waarschijnlijk zo nu en dan het land op kroop. De groep vissen waar Tiktaalik bij hoort, de tetrapodomorpha (“viervoeter-achtigen”) had kieuwen, maar ook longen. Ze konden zowel in het water als op de oever ademhalen. In het water kon Tiktaalik moeiteloos drijven. Maar zonder die sterke botjes in zijn vinnen zou hij op het land als een pudding ineen zakken.
Een poot heeft vingers
De vinnen van Tiktaalik waren nog geen echte poten. We noemen een poot pas een poot wanneer hij vingers heeft. Tiktaalik had die niet. Maar vijf miljoen jaar later ontstonden er dieren die veel op Tiktaalik leken, maar met één belangrijk verschil: ze hadden vingers. Daarom noemen we deze dieren de allereerste viervoeters. Toch bleven veel van deze eerste viervoeters in het water leven. Waarom kregen ze dan poten, als ze die toch niet gebruikten om te lopen? Wetenschappers weten dat niet zo goed.
Waarvoor ontstonden poten?
Misschien ontstonden poten omdat ze handig waren bij het paren. Met poten kon het mannetje het vrouwtje beter vasthouden. Of misschien waren poten handig om stil te blijven liggen in het water. Kijk maar eens naar krokodillen of watersalamanders. Als die net onder het wateroppervlak liggen, wachtend op hun prooi, houden ze hun poten uitgestrekt. Hun vingers zijn gespreid. Daardoor liggen ze doodstil. Wat we dus wel weten, is dat poten toevallig ontstonden. Misschien omdat ze van pas kwamen bij de paring of om stil te blijven liggen. Pas later bleek dat je met die dingen handig kon lopen. Poten ontstonden dus niet met een bepaald doel. Dat zie je vaker in de evolutie. Er is immers niemand die vooraf bepaalt waar de evolutie heen moet gaan!