Belemniet
Belemniet is de gebruikelijke naam van een oeroud overblijfsel, van een oeroud inktvisje met een puntvormige schelp. Ze zijn al heel lang uitgestorven; aan het einde van het Krijt-tijdperk, 66 miljoen jaar geleden, toen ook de dino’s voor altijd verdwenen. De schelpen van belemnieten zijn van 5 tot wel 45 centimeter groot. De meeste soorten zijn rond 10 centimeter groot.
De grootste soort was levend, met kop, armen en schelp, drie meter lang. Op de schelp zijn groeilijnen te zien. Gemiddeld werden de kleinere belemnieten, weten we nu, vier jaar oud. Zoals de huidige inktvissen hadden de belemnieten geen bek met tanden, maar een snavelachtige boven- en onderkaak van hoorn. Ze bezaten een inktzak om, leeggespoten, in een wazige wolk hun belager te ontvluchten.
Weekdieren
Slakken, schelpdieren en inktvissen zijn net zoals belemnieten weekdieren. Zonder hun schelp zijn ze slap, weerloos en een makkelijke hap voor jagers. Denk aan een oester zonder zijn schelp, of een naaktslak. Veel slakken hebben een hard huisje, mosselen bezitten twee harde schelpkleppen als bescherming.
Koppotigen
Met aan hun kop acht of tien armen heten de inktvissen, gek genoeg, koppotigen. Met deze armen vangen zij hun prooi.
Lichaamsbouw
Op het strand ligt na een storm, naast ontelbare schelpen, soms ook ‘zeeschuim’. Met schuim heeft deze ovale platte schelp van zachte kalk niets te maken. Dit ‘zeeschuim’ is de rugschelp van een zeekat, een inktvis uit de Noordzee. De rugschelp bevindt zich onder de huid van de zeekat. Van buiten is de rugschelp niet zichtbaar, maar het geeft de inktvis wel stevigheid en bescherming.
Belemnieten hadden ook zo’n onderhuidse bescherming. De pijlpunt (het rostrum) was een harde,holle koker waarin een deel van het lijf stak. Aan de open zijde van de ‘pijl’ lag een trechter (het fragmocoon) van zachtere kalk. Deze ‘trechter’ beschermde de rest van het lijf. De kop lag veilig onder een uitsteeksel van de trechter (het pro-ostracum).
Krijtzee
In de bodem van Zuid-Limburg bevindt zich mergel, een zacht kalkgesteente. In de mergel zijn onder andere mooie fossielen van belemnieten bewaard. Stel je voor: in het Krijt-tijdperk was op de plek waar nu Limburg ligt een tropische zee. In deze zee leefden allerlei schelpdieren, schaaldieren, koralen, vissen enzovoort.
Al deze dieren stierven, door miljoenen jaren heen. Hun kalkrijke resten, schelpen, koraal, krabbenpantsers en visgraten daalden samen met zand en klei naar de bodem. Tientallen meters kalkrijke dierenresten met tientallen meters zand en klei stapelden zich op. Onder het gewicht drukten de kalkresten in elkaar tot mergel.
Alleen keiharde delen zoals de pijlvormige schelp van de belemniet bleef heel. Langzaam veranderde de belemniet tot een fossiel. Beweging van de aardkorst duwde de aardlagen omhoog. De bodem van de Krijtzee ligt nu hoog boven de zeespiegel in Limburg. In en om de Sint Pietersberg bij Maastricht zijn de belemnieten in de mergel te vinden.