Sporen zoeken
We weten niet precies wanneer de eerste planten aan land kwamen. Planten fossiliseren meestal slecht, omdat ze snel verteren. Maar ze laten wel degelijk een spoor achter: hun sporen. Sporen zijn microscopisch kleine korrels waarmee sporenplanten, zoals mossen, wolfsklauwen en varens, zich voortplanten. De sporen vallen op de grond, waar ze bevrucht worden en er een nieuwe plant uit groeit. Omdat sporen een stevig omhulsel hebben, zijn ze goed beschermd. Die stevigheid zorgt er ook voor dat ze goed fossiliseren. Met microscopen onderzoeken wetenschappers oeroude sporen. In Argentinië zijn zelfs sporen gevonden van zo’n 470 miljoen jaar oud. Maar hoe zagen die planten eruit
Als een levermos
Wetenschappers denken dat de fossiele sporen lijken op die van levermossen. Dat zijn relatief simpele planten die vaak een afgeplatte, gelobde vorm hebben. Net als levermossen hadden de eerste landplanten waarschijnlijk een waslaag over zich heen die ze beschermde tegen uitdroging. Daarmee hielden ze genoeg vocht vast om op het land te kunnen groeien. Waarschijnlijk groeiden ze nog wel in een vochtige omgeving, net als levermossen.
Op steeltjes
Zo’n 425 miljoen jaar geleden leefde er een plantje waar wel fossielen van gevonden zijn: Cooksonia. Hij leefde in moerassen vol met mossen. Maar met zijn steeltje stak hij boven de mossen uit, waar hij meer zonlicht op kon vangen voor energie. Hiervoor had hij waarschijnlijk ook een soort wortels, die hem houvast gaven in de natte grond. Deze eigenschappen bleken erg voordelig, want Cooksonia leefde bijna overal ter wereld.
De volgende bladzijde
Met zijn steeltje kon Cooksonia aardig wat zonlicht opvangen. Maar later ontstonden er ook planten met kleine uitsteekseltjes: de eerste blaadjes. Deze zagen er ongeveer uit als de blaadjes van een wolfsklauw. De blaadjes hadden samen een groter oppervlak dan een steeltje en vingen dus meer zonlicht op. Deze plantjes kregen meer energie en konden daarmee steeds groter worden. Geleidelijk aan werden bladeren steeds complexer en vingen ze steeds meer licht op. Kijk maar naar de bladeren van Archaeopteris, die 380 miljoen jaar geleden leefde.
Hoog en droog
Lange tijd groeiden landplanten alleen in lage, natte gebieden, zoals moerassen. Totdat ongeveer 320 miljoen jaar geleden de eerste bomen met echte zaden ontstonden. Deze zaden verspreidden zich waarschijnlijk met de wind. Zo werden de zaden ook naar de hogere, droge gebieden geblazen. Omdat zaden goed zijn beschermd tegen uitdroging, was het voor deze planten mogelijk om in deze drogere gebieden te groeien.
Overal groen
Dankzij al deze aanpassingen van planten was de aarde zo’n 300 miljoen jaar geleden bedekt met oerwouden. Maar deze bossen waren heel anders dan nu. Er groeiden mossen, reusachtige wolfsklauwen, varens en de eerste naaldbomen. Pas honderden miljoenen jaren later ontstonden de loofbomen, bloemen en grassen die wij nu overal om ons heen zien.