De verschillende lagen zijn allemaal anders. Ze zijn daarom leefomgevingen voor allerlei verschillende diersoorten. Op de bosbodem leven grote zoogdieren zoals de tapir en okapi. In de bovenste lagen leven slingerapen, toekans en parasitaire planten. Het is voor onderzoekers moeilijk om te onderzoeken welke soorten daarboven precies leven.
De etages
Die lagen worden ook wel etages genoemd. Iedere etage is anders. Onderaan begint het met de bodemlaag, die is tot tien centimeter hoog. Daar groeien bijvoorbeeld mossen en er zijn veel afgevallen bladeren, het voedsel voor schimmels. Iets daarboven zit de kruidlaag, met kleine plantjes en jonge boompjes tot ongeveer borsthoogte. Daarna komt de struiklaag.
Bovenaan zit de boomlaag. Wetenschappers tellen bomen tot 45 meter hoog bij die laag. Omdat er in het regenwoud soms nog extra hoge bomen boven de anderen uitsteken, is in het regenwoud nog een extra laag: de emergente laag. Die bomen kunnen tot wel 80 meter hoog worden. De paranotenboom is zo'n gigantische woudreus.
Waarom zijn er lagen?
Planten hebben licht nodig om te leven. Daarom zijn er veel bomen die graag zo snel mogelijk heel groot worden. Dan steken ze hun kruin boven de andere bomen uit en vangen met hun bladeren veel zonlicht op. Daardoor blijft er niet veel licht over voor de planten die laag groeien. In het regenwoud komt maar twee procent van het zonlicht tot op de bodem.
De lage planten vangen met hun bladeren minder energie om te groeien. Sommige van die planten, zoals varens, hebben zich aangepast zodat ze minder zonlicht nodig hebben. Ze maken gebruik van de plek waar weinig licht komt en waar andere planten niet kunnen leven. Daarom vormen ze een andere laag dan de hoge bomen. In iedere laag van het bos groeien planten met andere eigenschappen.
Wedstrijd om licht
In de onderste lagen staan ook jonge boompjes. Omdat ze niet veel licht vangen, groeien ze niet snel. Ze blijven heel lang klein, soms wel honderd jaar. Tot er op een dag een grote boom omvalt, waardoor er een gat in de boomlaag ontstaat. Dan schijnt er ineens veel licht naar beneden en groeien de jonge boompjes als kool. De boom die als eerste bovenaan is, maakt met met zijn kruin het gat in het bladerdak dicht en krijgt veel zonlicht als beloning.
Pas sinds dertig jaar lukt het onderzoekers steeds vaker om de toppen van de bomen te bereiken. Bijvoorbeeld met hijskranen of luchtballonen. Door dat onderzoek denken biologen dat de meeste dieren in het regenwoud hoog in de bomen leven. Zo vonden ze in één boom wel meer dan 1000 insectensoorten.