De armen van een zeester zijn een soort zachte kwabben zonder skelet, waarin de organen zitten. Via de armen worden voedings- en afvalstoffen door het lichaam vervoerd. Ook kunnen de armen gemakkelijk aan verschillende stenen of bodems vastplakken. Dit komt omdat er kleine zuignapjes op de onderkant van de armen zitten. Mede hierdoor kunnen zeesterren zich gemakkelijk snel voortbewegen. Zeesterren zonder zuignapjes bewegen vaker onder het zand waar ze zich ingraven.
Stevige houdgreep
Zeesterren gebruiken hun armen niet alleen voor hun beweging, maar ook voor het eten. Ze zijn gek op mosselen. Mosselen zijn alleen moeilijk te eten omdat ze sterke sluitspieren hebben. Joke Bleeker, onderzoeker bij Naturalis, legt uit hoe zeesterren toch van de inhoud van een mossel kunnen smullen. “De zeester wikkelt zich om de mossel heen en begint te trekken. Na enkele uren laat de mossel vaak de schelphelften los. De zeester stulpt dan zijn maag naar buiten en legt die over de weerloze mossel. Door zijn maag naar buiten te stulpen, kan de zeester de mossel in de schelp eten.”
Da’s handig
Zonder armen kan een zeester weinig. Hoe handig is het dan ook dat de armen van zeesterren opnieuw kunnen aangroeien. Als een zeester een arm verliest, groeit een nieuwe arm op dezelfde plek terug. De nieuwe arm werkt precies zoals de verloren arm ooit werkte. In sommige gevallen groeit uit de verloren arm zelfs weer een nieuwe zeester. Dan zijn er dus twee zeesterren met hetzelfde DNA.
Niet vijf maar zes
Bij het aangroeien van een nieuwe arm kan het gebeuren dat er in plaats van één arm, twee armen teruggroeien. Dit gebeurt als het diertje genoeg stofjes en energie heeft om meer dan één arm te maken. Als dit vaker gebeurt, kan het zomaar zijn dat een zeester nog veel meer armen krijgt. Sommige zeesterren hebben zelfs tien armen. Zoals je op het plaatje kunt zien, ziet dit er helemaal niet gek uit.
Weg met die arm
Er is nog iets opvallends aan de armen van de zeester. Als de zeester het heel warm heeft, laat hij soms vrijwillig een arm afsterven. Zeesterren zijn koudbloedig, wat betekent dat ze zichzelf niet warmer of kouder kunnen maken. Ze moeten dus naar koude plekken zwemmen als het water te warm is. In erg warm water kiezen ze er dan voor alle warmte naar de armen te verplaatsen, zodat de rest van het lichaam gekoeld wordt. Eén arm sterft dan af, maar de zeester zelf overleeft het. Zo erg is een armpje minder ook niet. Hij kan ten slotte weer een nieuwe laten aangroeien.