Zwaar zaad
Palmvarens lijken op palmen, maar zijn varen-achtige planten met een dikke stam. Op de top van deze stam groeien de bladeren en de kegel. De kegel lijkt op een dennenappel en bevat de voortplantingsorganen van de plant. Net als bij een den staan mannelijke meeldraden met stuifmeel en de vrouwelijke eicellen in verschillende planten.
Sinds de uitsterving van de dinosaurussen zijn er nog maar weinig palmvarens over. Toch zijn er plekken in Midden- en Zuid-Amerika waar de planten nog in kleine groepjes leven. Hun zaden worden dus tóch door dieren van nu verspreid. Kleine knaagdieren, zoals ratten, houden van het sappige vruchtvlees. Ook vogels zijn wild van de rode kleur. Omdat de zaden nog net zo groot en zwaar zijn als in de dinotijd, vallen ze vaak dichtbij de plant op de grond. Waarom maakt de plant nu geen kleinere zaadjes aan, zodat ze zich net zo ver verspreid als in de dinotijd?
Groot en klein
De Zamia-plant moest niet alleen vertrouwen op enorme dinosaurussen, maar ook op piepkleine kevertjes! Deze insecten leggen hun eieren in de kegels en smullen van het stuifmeel dat de mannelijke plant aanmaakt. Met hun lijfje bedekt met dit stuifmeel vliegen ze naar de volgende plant, die misschien juist een vrouwelijke plant is. Terwijl ze van het stuifmeel eten, bevruchten ze de bloemen. Er groeien dan nieuwe zaden. De kevers vliegen niet ver, door hun zware lijf en volgegeten buik. Hoe dichter de planten bij elkaar groeien, des te vaker kevers ze bestuiven.
Alleen is ook maar alleen
Er zijn nu veel minder palmvarens dan 66 miljoen jaar geleden. Ze staan dicht bij elkaar. Zo kunnen mannelijke planten de vrouwelijke planten beter bevruchten. Zaden worden niet ver meer van hun moederplant meegenomen. De kans om uitgepoept te worden in de buurt van een soortgenoot is heel klein. Doordat de zaden nu nog steeds zwaar zijn, blijven de planten knus bij elkaar, kunnen de kevers de planten makkelijk bestuiven, en kan de plant dus ook zónder dinosaurussen bestaan.