In dit filmpje zie je hoe een mier wegspringt met zijn kaken.
Gespierde turbodijen
Sprinkhanen hebben heel lange achterpoten met enorm gespierde turbodijen. Voor een sprong wiegt een sprinkhaan heen en weer als een olympische verspringer. Bij de afzet strekt het dijbeen met grote kracht. Dan duwt de sprinkhaan het scheenbeen omhoog van de grond en uiteindelijk strekt hij zijn tenen. Zo maakt de sprinkhaan de afzet zo lang mogelijk. Dat is handig want hoe langer de poten strekken, hoe verder de sprinkhaan springt, tot wel twintig keer zijn eigen lichaamslengte.
Andere insecten zoals vlooien, kniptorren en springstaarten hebben geen grote spieren. Zij schieten zichzelf weg met springveren, elastiek of een soort katapult.
Springveren
Vlooien zijn echte sprongkampioenen. Met hun springveren komen ze tot wel honderd lichaamslengten ver. Vlooien krijgen dat voor elkaar door elastische blokjes gemaakt van harsachtig spul. De harsblokjes werken als een stootkussen dat inveert als de vlo zich klaarmaakt voor een sprong. Eerst pakt de vlo de grond vast met piepkleine stekels op de voeten en schenen. Daarna duwt hij zich af en veren de harsblokjes uit. Zo schiet de vlo weg.
Vlooien zijn niet de enige dieren met springveren. Sommige soorten klapkaakmieren hebben ze in de onderkaken. Op de kaken zitten kleine haartjes. Wanneer een roofdier de haartjes op de kaak aanraakt, dan gaat een vergrendeling los en klappen de onderkaken van elkaar.
Scharnier, elastiek en knijper
Kniptorren maken een hard klikkend geluid bij het springen. De klik hoor je wanneer het bovenlijf en onderlijf tegen elkaar klappen tijdens de sprong. De lichaamshelften zitten aan elkaar met een scharnier en elastiek. Een knijper trekt beide helften naar elkaar toe. Bij de sprong schiet de knijper los en klikken de lichaamshelften tegen elkaar. Het elastiek is zo krachtig dat de kever flinke salto’s maakt.
Katapult
Springstaarten gebruiken een soort katapult om weg te komen van gevaar. Op de buik onder het lichaam zit een staart gevouwen. De staart zit vast met een pinnetje dat de boel op spanning zet, net als bij een katapult. Als het diertje de pin los laat dan klapt de staart met kracht naar buiten. Zo springt het diertje weg. Vandaar de naam springstaart.
Heb je wel eens een olifant zien springen?
Het echte geheim achter het verspringen zit in de verhouding van het lichaam en de spieren. Grote dieren zoals olifanten, neushoorns of nijlpaarden kunnen moeilijk springen, omdat ze niet genoeg spieren hebben om het lichaam in de lucht te krijgen. Hoe kleiner het dier, hoe lichter en hoe meer spieren. Insecten zijn klein en daarom springen zij meer lichaamslengten dan grote dieren.
Wil je precies weten hoe het zit?
Reken dan even mee.
Een volwassen Afrikaanse olifant weegt 5000 kilogram. Een volwassen bosmuis weegt 0,025 kilogram. De olifant is dus 5000 / 0,025 = 200.000 keer zwaarder dan de muis. De olifant heeft ‘maar’ 100.000 keer meer spiergewicht dan de muis. Volg je het nog? De spieren van de olifant en de muis zijn ongeveer even sterk. De olifant heeft dus veel minder spieren ten opzichte van zijn lichaamsgewicht dan de muis. Daarom is hij niet sterk genoeg om te kunnen springen. Sprinkhanen zijn nog kleiner dan muizen, voor hen is springen nog makkelijker.