Aanpassen aan de kou
Omdat het in de IJstijd vreselijk koud was in Europa, moesten de dieren die hier toen leefden daar goed tegen kunnen. Door evolutie waren dieren als wolharige neushoorns en mammoeten daar ook echt goed aangepast. Veel van hun aanpassingen delen ze met dieren van de Noord- en Zuidpool. Die staan namelijk voor dezelfde problemen. Bedenk jij maar eens wat overeenkomsten tussen mammoeten en ijsberen.
Een winterjas
Een eerste oplossing tegen de kou een dichte vacht. Niemand loopt in de winter op straat in een bikini of zwembroek, toch? Dieren als mammoeten hadden heel indrukwekkende vachten, met verschillende lagen haar. De langste haren hingen aan de buitenkant en moesten sneeuw en koude wind buiten houden. Daaronder zaten nog kortere haren, die de door hun lichaamswarmte verwarmde lucht vasthielden. Heel veel dieren die nu rond de Noordpool leven, zoals ijsberen en muskusossen, hebben door evolutie ook dit soort ‘winterjassen’.
Lekker vet!
Veel zoogdieren uit het koude water, zoals zeehonden, walrussen, en walvissen, hebben korte haren of zelfs helemaal geen vacht. In het water zwemt zo’n lange winterjas niet fijn. Zwemmen doen wij ook niet met een wollen trui aan. Deze waterdieren blijven toch lekker warm, door hun blubber. Dat is een soort supervet tussen de spieren en de huid. Alle warmte die zo’n dier maakt blijft daarmee in het lijf, de blubber zorgt dat het niet door de de huid ontsnapt. Dankzij heel goed bewaarde mammoeten blijkt dat zij ook een flinke vetlaag hadden. Werkte dit net als walvisblubber? Nee, waarschijnlijk niet helemaal. Blubber is heel stevig vet, het maakt bewegen op land moeilijker. Daarom lopen de pinguïns van de Zuidpool niet zo vreselijk makkelijk; het blubbervet dat hen in het water warm houdt, zit bij het lopen in de weg. (Gelukkig kunnen ze ook op hun buik over het ijs glijden!) De mammoeten hadden hun vet vooral als energievoorraad. Ze maakten vet aan als er veel eten was, en teerden erop als het even tegen zat. IJsberen doen nu precies hetzelfde.
Bol en vol
Een groot, bol dier met een korte staart, kleine oortjes en korte poten, houdt meer warmte vast dan een slank dier met een lange staart, flaporen en lange poten. Bolle dieren hebben vergeleken met slanke dieren namelijk meer vlees en minder huidoppervlakte. Dat is heel belangrijk: vlees maakt warmte, maar die kan verdwijnen door de huid. Daarom leven de grote, tonnetjeronde keizerpinguïns bijvoorbeeld op de koude Zuidpool, maar de kleine, slanke Galapagospinguïns vlakbij de evenaar. Als je dat om zou wisselen zouden ze allebei sterven, van bevriezing of juist oververhitting. Daarnaast zijn kleine neuzen, oren, vingers en andere uitsteeksels heel fijn op koude plekken. Krijg jij in de winter ook niet als eerste last van koude oren en handen? De oren van bijvoorbeeld poolvossen en mammoeten zijn klein, daar verliezen ze weinig warmte door. Bij woestijnvossen en olifanten zijn ze juist groot, dat koelt lekker af! Ook door grote lange staarten, poten en nekken kan veel warmte ontsnappen. Ideaal voor in de woestijn of savanne, maar een groot probleem tijdens een IJstijd. Hmmm… misschien zijn er daarom dus nooit wolharige giraffen ontstaan?