Een zandkasteel bestaat uit duizenden kleine ronde zandkorrels: bergkristal. Ze zijn zo glazig dat de zon er doorheen schijnt. De akkers van een boer bestaan vooral uit klei. In de bergen liggen de rivieren vol met grote keien zonder zand. Waarom bestaat de grond niet overal uit zand? Waar komen die miljoenen zandkorrels, grind en grotere stenen eigenlijk vandaan?
Een berg brokkelt af
Het begint allemaal in de bergen. Als je op vakantie bent geweest in Zwitserland weet je hoe het op een berg is: heel mooi, maar koud en er staat veel wind. Mensen beschermen zich tegen wind door een warme jas aan te trekken. Een berg is wel overgeleverd aan deze natuurkracht. Die brokkelt af door de schurende wind of door plantenwortels die de rots uit elkaar drukken. Regenwater druppelt in de barsten en bevriest ‘s nachts. Het water vormt ijs, dat meer ruimte inneemt dan water. Het ijs drukt het berggesteente verder uit elkaar. Er ontstaan barsten en uiteindelijk breekt de bergwand. Bij herhaling breken stenen los en storten naar beneden.
Keien in de rivierbedding
De afgebrokkelde rots dondert de berg af. Het enorme ding klapt uiteen in kleinere keien. Een regenbui spoelt deze daarna in de bergbeek. De bergbeek is heel steil en stroomt snel. Het is net een wildwaterbaan met watervallen. De scherpe keien botsen in het wilde water tegen elkaar. Ze breken doormidden. De hoeken slijten door de klappen rond af. Daarom liggen de bergbeekjes van de Alpen tjokvol gladde keien. De zware keien blijven liggen. Het kleinere grut zoals grind, zand en klei stroomt door de beken naar een grote rivier zoals de Rijn.
Zand en klei naast rivieren
De Rijn stroomt door het heuvelige Zuid-Duitsland. De hoogste piek is daar maar een paar honderd meter hoog. De rivier is hier vlakker en minder wild. Op de bodem ligt nog wat grind, maar de rivier stroomt hier al te traag om keien te dragen. Honderden kilometers verderop stroomt de modderige Rijn bij Gelderland het platte Nederland in. Het groene, vlakke landschap is helemaal anders dan de rotsige bergen. De rivier stroomt hier nog trager en neemt alleen nog maar zand en klei mee. In de buitenbochten van de rivier stroomt de rivier het snelst en schraapt de rivierbedding af. De binnenbocht stroomt het langzaamst. Zand en klei zinken naar de bodem en worden daar afgezet. Dat afzetten van steenkorrels heet sedimentatie. Het opstapelen van zand zorgt ervoor dat de rivierbedding langzaam verschuift. Hierdoor kronkelt de rivier steeds meer. Dat heet meanderen. Bij een overstroming spoelt het modderige water over de oever. Het zand zinkt meteen op de oever en de vruchtbare klei vloeit uit over het land. Super goed voor de akkers van een boer! Samengevat bestaat de bodem dicht naast de rivieren vooral uit zand. Verderop in het landschap ligt vooral klei.
Het fijnste zand komt op het strand
Op het eind mondt de Rijn bij de haven van Rotterdam uit in de Noordzee. De zee stroomt veel langzamer dan de rivier en de rivier verliest al zijn kracht. Het zand dat hij vasthield zinkt naar de bodem. De kleinste kleikorrels zinken langzamer en vormen ver van de kust een modderlaagje op de bodem. In die modder zoeken zeedieren naar voedsel. Zeestromen verdelen het zand over de stranden, zoals bij Katwijk of onder de Scheveningse pier. Kijk daarom in de zomer eens goed naar de ronde korrels strandzand die aan je voeten plakken. Deze kleine bergkristallen hebben een enorm lange reis gemaakt.